WERK AAN DE WERELD

KINDEROPVANG

Het ene land heeft een lange traditie van werkende vrouwen, het andere niet. Maar in de kern draait het allemaal om de kinderopvang: hoe veilig kunnen we onze kinderen aan anderen overlaten? Daarin zitten werelden van verschil.

Tekst Astrid van Unen Beeld Matilda Petterson (Zweden), ZCEIA (Zimbabwe), Anne Hamers (Nederland), Awaj Foundation (Bangladesh)


NEDERLAND

GELIJKE KANSEN VOOR IEDER KIND

Een publiek gefinancierde kinderopvang die toegankelijk en betaalbaar is voor alle kinderen van nul tot dertien jaar. Zo luidt het SER-advies dat in juni verscheen en waaraan de FNV heeft meegeschreven en -gedacht. Doel is meer gelijke kansen onder kinderen te creëren en ouders in staat te stellen om te werken. FNV’s beleidsmedewerker Jessica van Ruitenburg benadrukt dat de ontwikkeling van het kind in dit advies voorop staat en dat kinderopvang niet vooral als arbeidsmarktinstrument wordt gezien. ‘De kinderopvang is nu veel te versnipperd. Je hebt peuterspeelzalen, kinderopvang voor werkende ouders, voorschoolse opvang en voorschoolse educatie voor kinderen met een achterstand. Maar je wilt al die kinderen juist samen laten zijn, zodat ze samen spelen en van elkaar leren.’

Ook moet de financiering anders. ‘De kinderopvangtoeslag heeft veel problemen opgeleverd. Dat gaat om grote bedragen. Gaat er iets mis met je baan, dan krijg je vele naheffingen. Dus die toeslag moet van tafel.’

Van Ruitenburg heeft zelf een dochter van acht, die naar de buitenschoolse opvang gaat. ‘Voor de corona-uitbraak voerde de school een ouderwets rooster. Toen bestond de opvang uit een appeltje eten en spelen. Nu hebben ze een continurooster en is de school om 14 uur uit. Daarmee is er meer tijd voor leuke activiteiten, zoals theater en allerlei sporten.’

Van Ruitenburg werkt vier dagen, haar partner drie. Ook oma zorgt een dag voor haar kleindochter. Daardoor is er slechts twee dagen opvang nodig. ‘Over het algemeen streven ouders naar zo min mogelijk kinderopvang. De opvang heeft een slecht imago vanwege het hoge prijskaartje en de tegenvallende kwaliteit. De niet-commerciële opvang is van betere kwaliteit dan de commerciële, want daar werken over het algemeen meer vaste gezichten op de groepen en dat geeft meer rust voor de kinderen. Verbetering is mogelijk; kinderopvang is nu een markt, maar wij lobbyen ervoor dat het een publieke taak wordt.’


ZWEDEN

MEESTE OUDERS HOUDEN KIND EERSTE JAAR THUIS

‘Elke ouder heeft recht op kinderopvang zodra het kind twaalf maanden is’, zegt Cecilia Leland, universitair geschoolde pedagogisch medewerker in Zweden. ‘Het mag ook eerder, maar de meeste ouders houden hun kind het eerste jaar thuis. Vrouwen krijgen na de bevalling een jaar verlof.’

‘Over de groepsgrootte woedt hier discussie, aanbevelingen hierover worden steeds opgerekt. De kinderopvangcentra van oudercoöperaties die door leraren worden gerund, zijn het populairst. Hier is de kwaliteit erg goed en zijn de groepen relatief klein.’

Kinderopvang heet in Zweden voorschool. Die duurt van een tot en met vijf jaar. Vanaf zes jaar gaan kinderen naar de basisschool. De kinderen verblijven er vijf dagen per week, want in Zweden is het heel normaal dat beide ouders voltijds werken. De kosten zijn afhankelijk van het inkomen van de ouders, met een maximum van 135 euro per maand voor het eerste kind. Bij twee of drie kinderen betalen ouders per kind minder. ‘Dat maximumbedrag geldt ook voor de hoge inkomens, die dan relatief minder betalen’, zegt Leland. ‘Kinderopvangcentra krijgen meer geld voor de opvang van jonge kinderen dan van oudere. En het maakt niks uit of er een kind met een beperking tussen zit. Dat is eigenlijk niet fair.’

Kinderopvang en buitenschoolse opvang zitten in Zweden in hetzelfde systeem en zijn gericht op kinderen tot en met tien jaar. Daarna is er niets meer. ‘De meesten kinderen zitten vanaf die leeftijd na school alleen thuis’, vertelt Leland. ‘De school gaat rond drie uur uit, en pas om vijf uur beginnen allerlei sportactiviteiten. Kinderen zitten dus twee uur alleen thuis. Dat vinden ze zelf ook niet fijn.’


ZIMBABWE

KINDEROPVANG IS DE WERKVLOER

‘Een bron van zorg’, noemt Wisborn Malaya, voorzitter van de Zimbabwaanse bond voor informeel werkenden ZCIEA, het gebrek aan kinderopvang in zijn land. Malaya’s bond vertegenwoordigt zo’n negentig procent van de werkenden. Het zijn straatverkopers, huishoudelijk medewerkers en andere dienstverleners. De tien procent die wel in loondienst is, behoort tot de geluksvogels. Moeders krijgen zes maanden verlof om voor hun baby te zorgen. Daarna kunnen ze een nanny inhuren, die ook huishoudelijk werk doet. Als het kind vijf jaar is, gaat het naar een centrum voor jonge kinderen tot de basisschool begint.

Maar het overgrote deel van de moeders neemt twee weken na de bevalling de baby op de rug om het werk te hervatten. ‘De hele dag’, vertelt Malaya. ‘Straatverkoopsters kunnen het kind aan de kant leggen, maar dit geldt niet voor alle beroepen. Opa’s en oma’s wonen meestal in een dorp, zij kunnen niet bijspringen. De werkvloer is een gevaarlijke omgeving. Kinderen kunnen worden ontvoerd of een ongeluk krijgen, zeker als ze gaan lopen. En ze vervelen zich.’ Gaan de kinderen eenmaal naar school, dan komen ze meestal alleen thuis. ‘Niet ideaal, nee. Je ziet kinderen van zes, zeven jaar hun eigen lunch klaarmaken. Ze worden vroeg volwassen.’

Er zijn wel enkele gemeenten die experimenteren met kinderopvangcentra. ‘Ook zien we soms dat vrouwen eigen centra opzetten en iemand inhuren die voor een groep kinderen zorgt. Dit stimuleren we als vakbond. We lobbyen bij de overheid voor oprichting van kinderopvangcentra en een rijkere speelomgeving voor de kinderen. En we moedigen onze leden aan met lokale overheden hierover te praten.’ Gezien de huidige economische en politieke situatie zal dit probleem niet snel zijn opgelost. ‘Maar het is wel noodzakelijk’, zegt Malaya, ‘want moeders kunnen beter presteren als ze niet constant op hun kleine kinderen moeten letten en ze zijn dan minder moe.’


BANGLADESH

ALLEEN VOOR DE BÜHNE

In de Bengaalse wet is het allemaal goed geregeld. Als een fabriek meer dan veertig werknemers heeft, dan moet de werkgever voor kinderopvang zorgen. Maar de realiteit is anders. ‘Zelfs als er achtduizend mensen werken, is er nog geen kinderopvang’, zegt Nazma Akther, voorzitter van de textielbond SGSF en directeur van de Awaj Foundation, een ngo die eveneens textielwerknemers bijstaat. In de praktijk worden de meeste baby’s na twee maanden naar de grootouders in een dorp gestuurd. ‘Maar als ze daar aankomen, is er geen borstvoeding meer. Terwijl die juist essentieel is voor de fysieke en geestelijke ontwikkeling van een kind. Ook voor de moeder is dit geen gezonde oplossing.’

De enkele fabriek die wel een ruimte heeft voor kinderopvang, doet dit voornamelijk voor de bühne, zegt Akther. ‘Ze vangen tien à twaalf kinderen op, maar de kwaliteit is slecht en ze zorgen ook niet voor gezonde maaltijden.’ Kledingmerken die in Bangladesh opereren, belanden hier vooral vanwege de lage lonen, stelt Akther. ‘En onze werkgevers doen er alles aan om de prijs zo laag mogelijk te houden. Dan is kinderopvang al snel te duur. In de fabrieken is veel aan de hand: seksuele intimidatie, te lage lonen, baanonzekerheid. Werknemers zijn aan het overleven. Kinderopvang is belangrijk maar we hebben meer onderwerpen te bevechten.’

De textielbond en de ngo stimuleren de werkgevers om – als er binnen de fabriek geen ruimte is – in een buurtgebouw kinderopvang te starten. ‘Natuurlijk hebben we die wet en de overheid stuurt inspecteurs, maar er is ook veel corruptie. Druk van de kledingmerken zou wel helpen. We zetten kinderopvang altijd op de agenda tijdens de cao-onderhandelingen.’

image

Deel deze pagina